De verwondering

Auteur Hugo Claus
Periode Modernen: C. Na W.O. II
Kleurstip Zwart
Plaats van uitgave Amsterdam
Jaar van uitgave 1962
Vorm Roman

Inhoud:

De gescheiden leraar Victor-Denijs de Rijckel leeft een uitzichtloos leven in het West-Vlaamse Oostende. Op een avond besluit hij om naar het zogenaamde Bal van het Wit Konijn te gaan. Op dat bal merkt hij een woordenwisseling tussen een man een en een vrouw op. De vrouw is knap en jong en intrigeert de leraar diep. De volgende dag ontmoet De Rijckel een jonge leerling van zijn school. De jongen blijkt Albert Verzele te heten en had de leraar de vorige dag gezien op het bal. Verzele vertelt De Rijckel dat de mysterieuze dame Alessandra Harmedam heet. De Rijckel is zo geïntrigeerd door de jonge dame dat hij besluit om met de leerling, Albert Verzele, een heuse queeste te ondernemen naar haar woonst: Kasteel Almout te Hekegem. Daar treft De Rijckel niet enkel de vrouw aan die hij zo begeert, maar ook een groep mensen die een verdwenen oostfrontstrijder genaamd Crabbe vereren. Zo is er de beeldhouwer Sprange die allerlei standbeelden van Crabbe maakte voor in de tuin van het kasteel en de moeder van Alessandra, Alice Harmedam, die Crabbe zag als een soort pleegzoon. Op het kasteel wordt De Rijckel door de familie Harmedam verkeerdelijk aanzien voor de Nederlandse dr. Heerema die een artikel heeft geschreven over het Vlaams-nationalisme. Dr. Heerema was namelijk uitgenodigd om naar Kasteel Almout te komen, waar enkele dagen later een bijeenkomst zou plaatsvinden van voormalige Verdinaso-leden. Door deze ongelukkige persoonswisseling wordt nu van De Rijckel verwacht dat hij een speech houdt voor alle leden die zich tijdens een congres hebben verzameld in het kasteel. In de dagen na de aankomst van De Rijckel en Verzele, beleven Alessandra Harmedam en De Rijckel een kortstondige romance, maar Alessandra kent nog steeds niet de ware identiteit van De Rijckel en denkt dus nog altijd dat hij Dr. Heerema is. Uiteindelijk wordt de leraar op de dag van het congres ontmaskerd door Alessandra en Sprange en meegenomen naar een psychiatrische instelling waar hij deze gebeurtenissen en andere anekdotes over zijn leven neerschrijft in vier verschillende handschriften, het Eerste, Tweede, Derde en Vierde Handschrift genoemd.

Op het einde schrijft De Rijckel een brief aan dr. Van den Broecke waarin hij klaagt over zijn behandeling en aankondigt dat hij het ziekenhuis zal ontvluchten. Zijn notities laat hij liggen. Niet in staat zichzelf te bedwingen begint hij op de kade van Oostende opnieuw te schreeuwen.

 

Verdieping:

De roman is gesitueerd in West-Vlaanderen rond 1960, vijftien jaar na de Tweede Wereldoorlog. Het hoofdpersonage Victor-Denijs de Rijckel beschrijft hoe hij de stad waar hij les geeft, Oostende, verlaat om op zoek te gaan naar een vrouw die hij op een gemaskerd bal ontmoette. Zijn zoektocht leidt hem naar het Kasteel Almout in Hekegem nabij Brugge.

De locaties in De verwondering vinden hun oorsprong in de extraliteraire werkelijkheid, namelijk het naoorlogse West-Vlaanderen. De roman bevat zo een verifieerbare ruimte, namelijk Oostende, en een mythische ruimte, Hekegem.

Oostende vormt de verifieerbare ruimte in de roman. De stad bestaat namelijk echt, maar de locaties die Claus hier situeert zijn toch eerder symbolisch. De instelling waarin De Rijckel zich aan het begin van de roman bevindt, is de eerste locatie in Oostende. De Rijckel heeft er een eigen kamer, een begeleidend arts, en een verpleegster genaamd Fredine. Over de echtheid van die ruimte bestaat er wel onduidelijkheid. In de roman wordt namelijk niet expliciet vermeld dat het een instelling is. Aan de ene kant wordt De Rijckel in het Almoutverhaal in Hekegem gevangengenomen en verplaatst door enkele voormalige SS’ers. Aan de andere kant wordt hij volgens Fredine door zijn vrouw Elizabeth naar de instelling gebracht. De roman wordt althans ingeleid met de zin: “De leraar liep de twaalf meter van zijn kamer naar de lift in verwondering. Wachtte bij het traliewerk van de liftkooi. Stak drie vingers door de mazen.” Hiermee vangt de negatieve sfeer van de roman aan.

De mythische ruimte in de roman is Hekegem. Hekegem bestaat niet, maar in de roman is het toch een dorp nabij Brugge. De Rijckel komt in Hekegem terecht door zijn zoektocht naar Alessandra. De eerste locatie in de ruimte is de herberg. De Rijckel keert steeds terug naar de herberg in zijn poging om meer over Alessandra en het Kasteel Almout te ontdekken. Hier komt hij veel te weten over Crabbe en het fascistische klimaat dat er in Hekegem heerst. De ruimte is zo thematisch geladen. De roman speelt zich dan ook af tegen die naoorlogse, Vlaams-fascistische achtergrond. Kasteel Almout is hiervoor de belangrijkste ruimte; hier komt het thema van het fascisme volledig tot uiting. Het hoofdpersonage bevindt zich in Kasteel Almout in een groep van voormalige oostfrontstrijders die hun verdwenen leider Crabbe herdenkt. Het fascisme draagt onvermijdelijk bij tot de negatieve sfeer in de roman: vijftien jaar na de oorlog ondersteunen enkele oud-SS'ers die ideologie nog steeds en het hoofdpersonage zit als gevolg van zijn interactie met dit fascisme in een instelling.

Het verhaal van de roman is opgedeeld in 21 hoofdstukken. De hoofdstukken zijn verdeeld in vier delen: een dagboek, een verslag, een notitieboek, en een geheel van wij-passages. Het dagboek is verspreid over vier hoofdstukken, het verslag ook over vier, en het notitieboek over zes. Het geheel van wij-passages omvat ten slotte drie hoofdstukken en zou een onderdeel vormen van het notitieboek. In het laatste hoofdstuk worden de vertelstijlen door elkaar gebruikt. De roman is hierdoor niet chronologisch opgebouwd en bevat een aantal flashbacks. Het heden van de roman wordt neergeschreven in het dagboek van De Rijckel. Over een periode van iets langer dan een maand, van 18 oktober tot ergens eind november, beschrijft hij zijn huidige situatie in de psychiatrische instelling door middel van dagelijkse entries. Het verslag en notitieboek van De Rijckel spelen zich dan in het verleden af. In die teksten vertelt hij over gebeurtenissen uit het Almoutverhaal en verwijst hij ook terug naar de tijd voorafgaand aan zijn ontmoeting met Alessandra en zijn verkenning van Kasteel Almout. De gebeurtenissen die De Rijckel vertelt, zijn zo verspreid over een periode van ongeveer een maand. Het verloop van het verhaal is vervolgens moeilijk te volgen doordat de afwisselende vertelstijlen slechts zo'n korte periode weergeven. Bovendien overlappen de vertelstijlen af en toe ook, dezelfde gebeurtenissen worden zo soms in meerdere delen toegelicht.

Daarnaast heeft het boek twee perspectieven die steeds wisselen, namelijk die van de vertellende ik, en die van de personale verteller. Maar in plaats van hij, wordt de hoofdpersoon steeds met 'de leraar' aangeduid. 
Deze wisselen bijna steeds per hoofdstuk. 
Voorbeeld ik-perspectief: 'Ik ben kletsnat nog. Zij drogen mij niet goed af daarna. Ik heb geroepen en natuurlijk hebben zij mij geslagen.'

 

Thema:

Claus heeft vele van zijn eigen ervaringen en trauma's verwerkt in zijn romans. De repressie had namelijk uiterst harde gevolgen voor zijn gezin. Terwijl zijn vader moest onderduiken voor wraakacties van de staat, verbleef de rest van het gezin noodgedwongen bij Claus' grootmoeder in tussentijd. Deze gevolgen worden duidelijk in verschillende scènes in De verwondering, waaronder degene waarin de oude Richard Harmedam verplicht moet knielen aan het monument van een stervende soldaat en de voet van het beeld moet kussen. Deze scène vertoont treffende gelijkenissen met de executie van Louis Desmet, een collaborerende stadssecretaris uit Kortrijk, waar Claus tevens zelf bij was. Ook het nazisme en fascisme als ideologiën worden in vraag gesteld in de roman. De complexe verhaallijn en structuur van het boek dragen bij tot een problematische vertelling van het verhaal waardoor de roman op een meer impliciet, vormelijk niveau gelezen kan worden als ideologiekritisch. Daarbij laat hij ook zijn eigen trauma's en onzekerheid omtrent de collaboratie en repressie doorsluimeren in enkele van zijn personages. De protagonist, Victor-Denijs De Rijckel, komt over als een onzeker karakter met een minderwaardigheidscomplex. De Rijckel is een onbetrouwbare verteller. Hij is verward en spreekt zichzelf soms tegen. Veel van wat hij vertelt, kan echt gebeurd zijn, maar het is evengoed mogelijk dat hij het zich slechts ingebeeld heeft. Fredine geeft een compleet andere verklaring voor zijn psychiatrische opname dan hijzelf. De diagnose van dr. Van den Broeck komt de lezer nooit te weten, maar het feit dat De Rijckel vier verschillende handschriften heeft en zijn overtuiging dat Crabbe in zijn lichaam woont, zouden op een dissociatieve identiteitsstoornis kunnen wijzen. De protagonist streeft in dit alles naar zekerheid, maar raakt volgens Claus tijdens zijn zoektocht naar de 'toestand' van zekerheid steeds verder verstrikt in onzekerheden. Claus trekt de lijn door naar de gehele maatschappij waarin de moderne mens steeds omringd wordt door nieuwe dingen zoals televisie en radio, maar deze dingen niet tot in de kern kan vatten. De leraar in het boek wil een soort zekerheid achterhalen en tracht hierdoor een toestand te verduidelijken in zichzelf, maar hij raakt echter steeds dieper verstrikt in onzekerheden. In deze onzekerheid kan de lezer een jonge Claus herkennen, omdat deze werd meegesleurd in het nazigezinde netwerk van zijn ouders en uiteindelijk lang niet kon uitmaken welke kant nu werkelijk "de juiste" was tijdens en na de oorlog.

Claus had een bijzondere fascinatie voor heroïsme. Hierdoor loopt het motief van de heldenreis als een rode draad door De verwondering. De queeste naar het Kasteel Almout volgt het patroon van de "klassieke heldenreis" waarin de held in wording toegeeft aan de lokroep van het avontuur. Deze held in kwestie is de leraar, die samen met zijn trouwe helper Albert Verzele "afdaalt in een onderwereld" waarin ze tegenstanders uitschakelen, demonen overwinnen en waarin het ultieme doel de prinses is, equivalent van het 'sacrale object'. Op het eerste gezicht lijkt ontsnappen uit de hachelijke onderwereld onmogelijk, maar op het einde bereikt de held zegevierend de vertrouwde wereld. "Gelouterd door het avontuur en als het ware herboren, is hij klaar om een nieuwe verantwoordelijkheid te dragen". Deze clichés zijn in grote lijnen terug te vinden in het Almoutverhaal, maar ze worden op een komische manier verdraaid en ontmandeld. Het wordt gebracht als een bittere parodie waarin de held zichzelf voor schut zet en zich als het ware profileert als de ultieme antiheld die zijn avontuur besluit zoals hij eraan was begonnen: als een gevangene achter de tralies. Hij gaat er uiteindelijk niet vandoor met een prinses, een graal en ook geen triomf. Voor iemand wiens naam letterlijk 'overwinnaar' betekent, is dit pijnlijk ironisch. Desalniettemin maakt De Rijckels onzekere mentale toestand geen inbreuk op de hele heldenreis. De Rijckel zou in zijn waanzin namelijk iets aan het licht willen brengen, zoals bijvoorbeeld Hamlet in de tragedie van Shakespeare doet. De leraar gaat uiterst "opvallend en beheerst te werk", zijn verslag van de queeste lijkt wel een "geregelde, planmatig uitgevoerde verwarring" waarin een methode schuilgaat. De Rijckel heeft een bepaalde systematiek in zijn verhaal, dit wijst er op dat hij dus toch niet volledig krankzinnig is. Victor durft zijn eigen waanzin te verdedigen, hij probeert meermaals zijn mentale toestand te verantwoorden tegenover de lezers. Volgens hem was het "een begrijpelijke reactie op de corrupte gang van zaken in de volwassen wereld". De leraar is uiteindelijk de enige is “die zijn zwakheid en tekortkomingen onder ogen durft te zien”.

 

Personages:

De hoofdpersoon is Victor de Rijckel. Hij is leraar Engels-Duits in een dorp in België. Hij heeft gemerkt dat alle leraren een bijnaam hebben behalve hij. Daarom verzinnen ze voor hem gewoon de naam: 'de lul'. 
Hij raakt geobsedeerd door een schone vrouw, Alessandra. 
Uiteindelijk komt hij in een inrichting terecht, omdat beelden uit de Tweede Wereldoorlog hem achtervolgen, vanuit deze inrichting schrijft hij ook het verhaal. 

Dan heb je ook nog Albert Verzele. Hij is een dertienjarige schooljongen, die les volgt aan het Atheneum van Oostende. Hij vergezelt De Rijckel tijdens zijn avontuur. Verzele is een groot bewonderaar van Crabbe. Net zoals Crabbe koestert hij fascistische ideeën.

Een ander karakter is Alessandra Harmedam, zij is een rijke vijfendertigjarige vrouw, die samen met haar ouders in Hekegem in kasteel Almout woont. Zij en haar familie zijn doordrongen van fascistische politieke opvattingen. Ze is de biologische dochter van Alice Harmedam en Maurice de Keukeleire, maar officieel is haar vader de oude fotograaf Richard Harmedam. De Rijckel is geobsedeerd door haar. Via Alessandra komt De Rijckel in contact met de fascistische beweging. Later in het verhaal worden zij en De Rijckel minnaars.

 

Titelverklaring:

Claus verklaart de titel van zijn werk zelf als een verwijzing naar Aristoteles als "de toestand van de mens voor het denken" beschrijft. De titel van de roman refereert aan de leer van Aristoteles met name het deel van zijn filosofie dat zich met metafysica bezighoudt. De titel is vooral te verbinden met de gedachte uit de Metafysica dat 'de oorsprong van elk denken gelegen is in de verwondering'. Volgens Aristoteles ging de verwondering vooraf aan twee manieren om betekenis te geven aan het bestaan: mythologie en de wetenschap. Als je verwondering op deze manier verklaart, dan is deze niet noodzakelijk zaligmakend, maar geeft het wel de hoop op nieuwe perspectieven en misschien zelfs een beginnend gevoel van verzet. Daarom wordt verwondering ook omschreven als "de oorsprong van elk denken", verwondering zet namelijk aan tot nadenken. De protagonist in dit werk van Claus verkeert in een staat van verwondering, De Rijckel is op zoek naar een zekerheid, is op zoek naar verwondering om bijgevolg betekenis te kunnen geven aan zijn leven.

Het motto van het werk is een Castiliaans spreekwoord: "‘Tú que no puedas, llevame a cuestas". Dit betekent zoveel als; "Jij, die het niet kan, draag me op de rug". Het is een gezegde dat onmogelijk is: iemand die iets niet kan, wordt toch opgedragen om het te doen. Het kan een religieuze verwijzing zijn naar de erfzonde waardoor het goede onmogelijk is, maar het kan ook wereldlijk begrepen worden als de mens die zijn eigen menselijkheid niet kan dragen. Op welke van de twee manieren het ook begrepen wordt, het gezegde heeft een heroïsch motief. Ondanks dat de opdracht onmogelijk is, doen we het toch. Het spreekwoord kan echter ook slaan op het Vlaams-nationalisme dat zichzelf de onmogelijke ‘maar toch schone’ taak geeft om de Vlaming te verheerlijken en de verraders te verwoesten.

 

Keuzeopdracht:

Voor dit boek heb ik gekozen om een gedicht te schrijven wat te maken heeft met de inhoud van het boek.

Collaborateur

Ik collaboreer

Ik doe het weer

Keer op keer

Ik collaboreer

Met de duitsers nota bene

Van Brussel tot Wenen

Ik collaboreer